28

Winter parkeerde voor het huis waar hij was opgegroeid. Zijn zus was er gebleven, ook nadat haar jeugd voorbij was. Hun moeder was teruggekomen en dat had ertoe geleid dat de woning nu een kangoeroewoning was, zoals het in de advertenties heette. Er kwamen drie bejaarden met stokken langs, een stabiele mars. Met behulp van de stokken liepen ze naar hun graf. Hij stapte uit de auto. Het rook naar raffinaderij en appel. Het rook altijd naar olie en appel in Hagen.

   Hij had tegen dit bezoek opgezien.

   Regel numero uno (1) uit het Handboek Hoofdinspecteur: Onderzoek (hh:o): Betrek nooit je eigen familie bij een onderzoek. Winter was niet echt een voorstander van regels, maar dit was wel een goede.

   Zijn moeder stond al op het trapje, alsof ze hem verwachtte. De rook van haar Marlboro kringelde omhoog en verpestte de lucht voor iedereen. Zij kwam uit een land waar de lucht al was verpest. Nu was ze hier.

   ‘Erik!’

   Hij liep het pad op, zij het trapje af en ze omhelsden elkaar. Het was de dag voor oudjaar. Dat zouden ze hier vieren, in dit huis in Hagen, de hele familie. Het was een unieke familie.

   ‘Ik stond net aan morgen te denken,’ zei ze.

   Winter stak een Corps op. Hij was bijna gestopt, in elk geval voor dit jaar.

   ‘Lotta heeft alles geregeld met de jongens van de viswinkel in Käring-berget,’ ging ze verder. ‘Die zijn echt goed.’

   Hij blies rook naar de schemerige lucht, knikte.

   ‘Alleen niet echt goedkoop. Maar wel goed. Zoals van de besten in Marbella. Je weet wel, de markthal bij Benavente.’

   ‘Ja.’

   ‘Wat een tarbot!’

   ‘Wacht maar tot morgen,’ zei hij.

   ‘Het is grappig om weer thuis te zijn,’ zei ze. ‘Sommige dingen zijn nog precies hetzelfde.’

   ‘Ik zou je een paar dingen willen vragen,’ zei hij.

   Ze doofde haar sigaret in een koffieblikje dat met zand was gevuld. Sommige dingen waren nog precies hetzelfde.

   ‘Ik heb het koud,’ zei ze.

   Hij legde de dunne sigaar in het blikje.

   ‘Lotta en de meisjes zijn niet thuis,’ zei ze. ‘Wil je een kopje koffie?’

   ‘Nee, dank je.’

   Ze gingen naar binnen. De geur in de hal was nog precies hetzelfde, en die zou voor hem altijd hetzelfde betekenen. Toch was het heel lang geleden, als in een ander leven.

   De schemering was tot ver in de woonkamer gekomen. Hij kon het speelhuisje in de tuin zien, evenals de bomen.

   Aan de Pasaje José Cadalso had Siv Winter drie palmen in haar tuin staan. Het was een doodlopende straat met een paar bungalows en villa’s aan weerszijden. Alles was er wit en groen. De bougainville hing over de witte muren. Door het hekwerk waren zorgvuldig besproeide gazons te zien. Siv had een brievenbus voor cartas en een bordje aan de andere kant van het ijzeren hek dat waarschuwde voor een perro. Zijn moeder was nog nooit dichter dan tien meter bij een hond in de buurt geweest, maar kennelijk werkte het bordje goed tegen Andalusische inbrekers die konden lezen. Winter was dol op de palmen op het kleine rechthoekige gazon aan de achterzijde van het huis.

   ‘Ik zou je naar een paar namen willen vragen,’ zei hij.

 

Gerda Hoffner was lang in bad gebleven. Toen ze eruit stapte, was de huid tussen haar tenen gerimpeld. Ze sloeg de badhanddoek om en droogde haar voeten nauwelijks af voordat ze de badkamer uitliep. Ze vond het leuk voetsporen achter te laten. Haar moeder had haar altijd vermanend toegesproken. De vloer rot!

   De dag voor oudjaar. De kerstdagen hadden geen geschiedenis geschreven, niet de hare, niet die van de wereld, noch die van de politie. Ze had daarna ook nog twee dagen gewerkt en het was voornamelijk rustig geweest. Een grote kater over de stad. De kinderen kregen even rust. De gedachten daaraan waren het ergst. Je wende er niet aan, niemand kon zich erop voorbereiden. Deze gedachten naderhand, op dit moment, nu haar een vrije jaarwisseling te wachten stond die heel feestelijk zou kunnen worden. Ze kon kiezen voor vlees of vis, voor witte of rode wijn of zelfs rosé. Geen compromissen, al kon rosé dat wel lijken. Geen nervositeit voordat de gasten kwamen. Geen angst voor wat je aan moest trekken. Geen onhandig gezoen om twaalf uur. God, er begon alleen maar een nieuw jaar. Zelfs geen nieuw decennium of een eeuw. Dat zou ze niet meer meemaken, een nieuwe eeuw. Ze had er al twee meegemaakt, en dat kon niet iedereen zeggen.

   De telefoon ging. Haar haar was nog altijd nat, en niet alleen haar haar. Ze nam de telefoon aan de keukenmuur op.

   ‘Ja?’

   ‘Hoi, Gerda. Hoe gaat het?’

   ‘Goed.’

   ‘Wat ben je aan het doen?’

   ‘Patiencen.’

   ‘Haha. Wat doe je morgen?’

   ‘Ik weet het niet. Wat voor dag is het morgen?’

   ‘Haha. Wat heb je voor plannen?’

   Het souper voorbereiden. Me twintig keer verkleden. Een borrel drinken met mijn man. Genieten van weer een dag, een oud jaar, een nieuw jaar. Vanachter het raam naar het vuurwerk kijken. Een stad in licht.

   ‘Ik weet het nog niet precies,’ zei ze.

   ‘Kom hierheen,’ zei hij.

   ‘Waarheen? De surveillancewagen?’

   ‘Haha. Nee, Kerstmis was genoeg. Ik bedoel hier bij me thuis. Bij ons thuis. Er komen een paar lui en ik dacht aan jou.’

   ‘Dat is aardig van je, Johnny. En van Sanna.’

   ‘Ik weet niet of je andere plannen hebt. Of dat je van plan bent naar je ouwelui in Duitsland te gaan.’

   ‘Dat doe ik in het nieuwe jaar.’

   ‘Tja, als je zin hebt…’

   ‘Wil je het nu meteen weten?’

   ‘Nee. We hebben een buffet en zo, dus je hoeft het niet vanwege de eterij te laten weten. Drank is er ook voldoende. Wijn voor de zwakkeren. We zijn met een man of vijftien. Prima lui. Geen politie.’

   ‘Fijn.’

   ‘Er komen ook wat mensen van het Leger des Heils, die huren trouwens onze logeerkamer.’

   ‘Haha.’

   ‘Denk erover na.’

   ‘Over die slaapkamer?’

   ‘Daar ook over. Morgenavond halfzeven, zeven uur. Gewoon aanbellen. Je hebt de code van de portiekdeur, hè?’

   ‘Die heb ik.’

   ‘Kom gewoon zoals je bent.’

   ‘Op dit moment heb ik alleen een badlaken om.’

   ‘Zei ik dat het een gekostumeerd feest was?’

   ‘Haha.’

   ‘We zien elkaar.’

   ‘Ik vind het heel aardig van je, Johnny. Moet ik nog iets meenemen?’

   ‘Nee, nee, alleen een vrolijke feeststemming,’ zei hij en de verbinding werd verbroken.

   Ze bleef met de hoorn in haar hand staan. Ze zag de oude vertrouwde tram vechtend en puffend tegen de Sannabacken opklimmen. In het westen begon de lucht al rood te kleuren. De ramen van de huizen in Ekebäck glommen. En nu? Haar lichaam was opgedroogd in de droge lucht in het appartement. Ze had geen badlaken nodig. Ze liep naar de slaapkamer. Ze trok kleren aan en dacht tegelijk aan van alles en nog wat.

   Pas toen ze op straat stond, begreep ze dat ze voornamelijk aan de kamers had gedacht waar ze voor het eerst de dood had gezien. Het was nog niet donker. Ze had zoveel frisse lucht nodig als ze maar kon krijgen. Het was niet goed om te veel in een auto te zitten. Ze zat veel. Dat was niet goed voor je lichaam. Ze had nu pijn in haar rug. Misschien kwam dat ook door de spanning. Ze zou zich moeten laten masseren. Dat was duur. Ze kon in Påvelund gaan joggen, maar dat was te veel gedoe, te veel kleren die aan en uit moesten. Ze kon gaan wandelen, snel, zonder stokken. Die stokken… als je nog geen dertig was, of veertig, of zelfs vijftig, moest je dat in het donker doen. Ze kwam langs de tramhalte bij het Sannaplein toen lijn 11 kwam. Eenmaal ingestapt zag ze dat ze de enige passagier was. Dat was merkwaardig. Niemand op weg naar de stad. Bij het Mariaplein stapten drie jongens met lange hoezen in, stokken én ski’s, op weg naar de bergen. Elders had je sneeuw, winter. Plotseling verlangde ze naar een echte winter, twee meter sneeuw, die brosse lucht die je alleen in het noorden had. Soms gleed die ook als koud glas Göteborg binnen. De tram kwam langs het Stigbergsplein, het stadsdeel Masthugget, het Järnplein. Bij de Hagakerk stapte ze uit.

   Het was nu bijna donker. Het rook bijna naar winter. De lucht was blauwer dan ze ooit had gezien. Misschien kwam het door de inversie. Er bestond geen mooiere lucht dan een giftige lucht. Maar het was niet zo koud, het vroor niet. De lucht was desondanks schitterend blauw. Ze was in oostelijke richting gegaan. Nu liep ze over het Vasaplein. De obelisk zag eruit als een vinger die naar de hemel wees. Er liepen vrij veel mensen in de Vasagatan, beide kanten op. Ze zorgden voor een gevoel van geborgenheid. Ze vond het fijn door straten te lopen waar veel mensen waren. In Leipzig kon het totaal verlaten zijn, vooral in de buurt van de volkstuinen. Of bij de Augustusplatz. Die was net zo groot als het centrum van Göteborg, maar het was altijd verlaten, omringd door gebouwen die door slechte mensen waren gemaakt. In steden die door het kwaad werden geregeerd, waren de straten verlaten. Ze sloeg nu rechts af. Ze sloeg nog een keer rechts af. Ze liep door een straat die verlaten was. Ze was niet zelf afgeslagen, ze herinnerde zich niet dat ze dat had gedaan. Ze herkende een winkel. Daar had je een restaurantje, maar ze wist niet meer hoe het heette. Daar had je een werkplaats. Alles leek ouderwets, alsof deze straat nauwelijks was veranderd terwijl de omgeving dat wel was. Alsof die beschermd was. Misschien kwam het door de hoge gebouwen, de oude gebouwen. De mooie gebouwen.

   Nu kwam ze langs een daarvan. Het was een bekende portiek, ze was hier twee keer naar binnen gegaan, of was het drie keer? Ze had hier iemand naar buiten zien komen. Het licht binnen zag er plotseling warm uit, alsof het haar uitnodigde. De vorige keer had het koud geleken. Ze voelde aan de deurkruk. Ze duwde de deur open, die was niet in het slot gevallen. Iedereen kon naar binnen gaan. Nu stond ze in het trappenhuis. Daar was alles heel mooi, een oude schoonheid. Het licht was nog altijd warm. Hadden ze iets met de lampen gedaan? Waarom sta ik hier weer? Dat is omdat ik het wil weten. Met niet-weten neem ik geen genoegen. Ik ga weer door de deur naar buiten. Ik heb hier niets te zoeken. Het zijn mijn zaken niet. Ik ben hier niet zélf naartoe gegaan, dat was ik niet. Nu ga ik naar buiten, dacht ze, terwijl ze de trap opliep. Ze hoorde boven een geluid, alsof iemand een deur opende, een soort gekraak dat door het hele gebouw weergalmde. Het was een pand gebouwd voor galmen. Alleen iemand die hardhorend was kon de geluiden hier ontwijken. Ze kon haar eigen stappen horen. Die moesten boven ook te horen zijn. Ze liep verder.

   Ze was er. Hier was het licht anders, kouder. Het was alsof ze zich alle lichten in het pand herinnerde. Ze huiverde. Achter haar blies een koude wind, alsof iemand beneden de deur wagenwijd open had gezet. Maar ze had niets gehoord. Dat had ze wel moeten doen. De afzetlinten zaten nog voor de deur, maar ze leken bleker dan ze zich herinnerde, alsof het koude licht hierboven ze al had verbleekt, als een zon. De lamp in het plafond was een koude zon. Er waren nog twee deuren op deze verdieping. Had de politie de mensen die daar woonden uitvoerig gesproken? Ongetwijfeld uitvoerig genoeg. Ze was geen rechercheur, maar ze wist dat er in een zaak als deze veel verhoren met buren en getuigen moesten worden gehouden, ongetwijfeld meerdere keren. Dat was onderdeel van het werk. Het was vast spannend en tegelijk verdomde saai. Alles doornemen, opnamen afluisteren, video-opnamen bekijken, dossiers en gesprekken lezen. Zou ik daar het geduld voor hebben? Ik weet het niet. Waarschijnlijk niet. Het kan ook saai zijn om uur na uur in een auto te zitten, maar die beweegt in elk geval al zit je zelf stil.

   Ze stond vlak bij een van de deuren. Er stond een naam op. Ze moest twee keer lezen, het was geen gewone Zweedse naam. Het licht ging uit. Ze veerde op, alsof ze bang werd. Maar ze was niet bang. Het licht ging alleen uit, het koude licht. Misschien zou het nu een beetje warmer worden. Ze maakte geen haast het weer aan te doen. Bij de drempel van de deur waar ze voor stond zag ze licht. Onder de andere twee deuren was het donker. Als er licht onder de afgezette deur had geschenen, was dat heel spannend geweest, tenzij de politie daar iets aan had gelaten. Nu hoorde ze geluiden in het appartement waar licht brandde, als van een stem. Daar had je het weer, alsof iemand iets probeerde te zeggen maar dat niet kon. Het was bijna een eng geluid. Of was het een roep om hulp? Het klonk haast zo. De roep was in het donker duidelijker; misschien gold dat in het donker voor alle geluiden. Nu werd het binnen stil.

   Ze liep naar de oranjegele schakelaar en drukte erop. Het koude licht kwam terug. Ze kon nu geen licht meer onder de deur zien. Ze liep er weer heen. Ze was nu hier. Waarom kon ze niet meteen iets ondernemen? Ze was toch agente? Alleen een paar vragen. Nee, nee, verdomme. Ze zou er gedonder mee krijgen. Degene die hier woonde, zou de Regiorecherche bellen om zijn beklag te doen. Ze zou een reprimande krijgen. Misschien wel ontslagen worden. Ze zouden wellicht denken dat ze lichtelijk gestoord was. Misschien was ze gestoord. De deur voor haar klikte. Ze kon zien dat die een piepklein eindje werd geopend. Er zat een spionnetje. Iemand had haar gezien, haar bestudeerd. Dat was niet zo gek. Ze droeg geen uniform. Ze was een vreemde die in dit vreemde trappenhuis stond. Ze had in het donker gestaan. Dat was verdacht. De mensen daarbinnen hadden misschien de politie al gebeld. Dat zou ik wel hebben gedaan. In de woning ernaast was een moord gepleegd en nu hield iemand zich in het trappenhuis op. Verdacht. De deur gleed langzaam open, een decimeter, twee. Ze kon een paar details zien, een kleerhanger misschien, een tafel. Een mooie houten vloer. Die glom in het licht van lampen die zich ergens bevonden. Het zag eruit als ijs, warm ijs. Het zag er uitnodigend uit.

   ‘Hallo?’ zei ze. ‘Hallo? Is daar iemand?’ Ze kreeg geen antwoord. ‘Hallo? Hallo?’ De deur gleed nog iets verder open. Dat kwam ongetwijfeld doordat dit pand helde, al dit soort oude panden helde. De stad was gebouwd op klei. Als de huizen rechtop moesten staan, moest je heien tot China. Deuren gleden open, knikkers rolden over de vloer. Nu hoorde ze een geluid. Er rolde inderdaad een knikker over de vloer! Iemand rolde met een knikker! ‘Hallo? Hallo?’ Ze stapte de hal in. ‘Hallo?’ Nog een paar passen. Ze was het niet zelf. Degene die doorliep was iemand anders. Zij die een uniform had, een wapenstok en een pistool, de andere Gerda. Maar dit was opeens werk. Het hing samen met wat er in het appartement ernaast was gebeurd. Het was iets wat zij kon oplossen, hier en nu. Ze was altijd al op weg hierheen geweest. Ze wist het nu. Ze zou stoppen met de troosteloze uren in de surveillancewagen. Ze zou iets anders worden. Nog één pas en als ze geen antwoord kreeg, zou ze haar collega’s bellen. Ze had haar mobieltje al in haar hand. Ze keek naar links. Ze zag een fles wijn en een glas. Er stond een tafeltje midden in de hal. Er lagen een paar boeken op. Maar ze wist het al. Ze hoefde niet naar de rechte hoeken te kijken. Ze voelde haar huid op haar schedel trekken alsof die opeens in brand stond. Ze had een paar tellen geleden gelijk gehad, ze was altijd al op weg hierheen geweest. Gesuis in haar hoofd, gebruis. Ze probeerde zich om te draaien, te hollen, te maken dat ze wegkwam, hier vandaan te vliegen, vlucht! Maar ze wist het al. En nog voordat ze in beweging kon komen, viel de deur achter haar dicht.

 

De laatste winter
titlepage.xhtml
De laatste winter_split_000.xhtml
De laatste winter_split_001.xhtml
De laatste winter_split_002.xhtml
De laatste winter_split_003.xhtml
De laatste winter_split_004.xhtml
De laatste winter_split_005.xhtml
De laatste winter_split_006.xhtml
De laatste winter_split_007.xhtml
De laatste winter_split_008.xhtml
De laatste winter_split_009.xhtml
De laatste winter_split_010.xhtml
De laatste winter_split_011.xhtml
De laatste winter_split_012.xhtml
De laatste winter_split_013.xhtml
De laatste winter_split_014.xhtml
De laatste winter_split_015.xhtml
De laatste winter_split_016.xhtml
De laatste winter_split_017.xhtml
De laatste winter_split_018.xhtml
De laatste winter_split_019.xhtml
De laatste winter_split_020.xhtml
De laatste winter_split_021.xhtml
De laatste winter_split_022.xhtml
De laatste winter_split_023.xhtml
De laatste winter_split_024.xhtml
De laatste winter_split_025.xhtml
De laatste winter_split_026.xhtml
De laatste winter_split_027.xhtml
De laatste winter_split_028.xhtml
De laatste winter_split_029.xhtml
De laatste winter_split_030.xhtml
De laatste winter_split_031.xhtml
De laatste winter_split_032.xhtml
De laatste winter_split_033.xhtml
De laatste winter_split_034.xhtml
De laatste winter_split_035.xhtml
De laatste winter_split_036.xhtml
De laatste winter_split_037.xhtml
De laatste winter_split_038.xhtml
De laatste winter_split_039.xhtml
De laatste winter_split_040.xhtml
De laatste winter_split_041.xhtml
De laatste winter_split_042.xhtml
De laatste winter_split_043.xhtml
De laatste winter_split_044.xhtml
De laatste winter_split_045.xhtml
De laatste winter_split_046.xhtml
De laatste winter_split_047.xhtml
De laatste winter_split_048.xhtml
De laatste winter_split_049.xhtml
De laatste winter_split_050.xhtml
De laatste winter_split_051.xhtml
De laatste winter_split_052.xhtml
De laatste winter_split_053.xhtml